Het jongetje Mok is verhalenverteller. Van zijn zusje Mek verwacht hij dat zij luistert. Terwijl Mek zich met haar knuffeldeken nestelt in een holletje tussen de kussens van de bank, begint Mok met het vertellen van een verhaal dat hij zojuist heeft bedacht: “Het jongetje Mik en zijn zusje Mak maakten altijd ruzie met elkaar…”
“Altijd?” onderbreekt Mek hem.
“Nou ja, bijna altijd”, antwoordt Mok.
“Waarom dan?” wil Mek weten.
“Dat doet er nu niet toe.”
“Waarom niet?”
“Mek, hou je bek!” Mok raakt gefrustreerd.
“Oh! Dat mag je niet zeggen… Dat ga ik aan papa vertellen.”
Mek slaat haar knuffeldeken van zich af, staat op van de bank en snelt naar de badkamer, waar ze voor de deur gaat staan.
“Papa!” roept zij, “Mik zei ‘hou je bek’ tegen mij.”
“Mik?” vraagt papa. “Wie is Mik?”
“Mok, bedoel ik.”
“Waarom noem je hem dan Mik?”
“Omdat Mik in het verhaal dat Mok mij aan het vertellen was altijd ruzie maakt met Mak, zijn zusje. Mik deed mij aan Mok denken en daardoor vergiste ik mij.”
“Wat een gekke vergissing! Welk zusje vergist zich nu in de naam van haar broer?”
“Nou, ik. Dat kan toch gebeuren? Mik lijkt op Mok, vandaar.”
“Mek lijkt net zo veel op Mok als Mik, volgens mij, maar je noemt hem nooit Mek.”
“Nee, omdat ik zelf zo heet. Dan weet ik toch wel dat Mok niet Mek heet?!”
“Maar je weet toch ook dat hij geen Mik heet?”
“Ja, ik vergiste me. Maar… Papa!”
“Ja, Mak, wat is er?”
“Ik heet geen Mak. Ik ben Mek.”
“Dat weet ik ook wel. Maar ik mag je toch wel Mak noemen?”
“Nee!”
“Maar jij mag Mok wel Mik noemen. Dat vind ik niet eerlijk!”
“Papa!”
“Ja, Mek?”
“Mok zei ‘hou je bek’ tegen mij.”
“Ik zit even op de wc, lieverd.”
“Ja, maar Mok zei ‘hou je bek’ tegen mij.”
“Dat mag hij niet zeggen. Maar jij moet je er niets van aantrekken. Dat weet je. En je mag niet klikken.”
“Ja, maar papa…”, dramt Mek, “waarom word je nu boos op mij?”
“Ik ben niet boos, Mek, ik zit alleen even op de wc. Ik kom zo.”
“Papa!” roept Mok, die komt aangesneld. “Luister niet naar Mek, hoor. Het is niet waar wat ze zegt.”
“Wat zeg ik dan?” vraagt Mek, die Mok woedend aankijkt.
“Dat ik ‘hou je bek’ tegen je zei.”
“Maar dat heb je ook gezegd.”
“Ja, maar jij verpestte het verhaal.”
“Niet! Ik begreep het gewoon niet…”
“Jongens!” roept papa vanuit de badkamer. “Nou ja, jongen en meisje, eigenlijk. Mik en Mak. Of Mok en Mek, dat mogen jullie zelf weten. Hoe worden jullie liever genoemd: Mik en Mak of Mok en Mek?”
“Papa!”
“0ké, goed. Sorry. Ophouden met ruzie maken, jullie. Er is niets aan de hand. Ik kom er zo aan.”
“Maar papa, ik wil dat je nu komt. Mok pest me nog steeds!”
Mek begint te huilen.
“Niet janken, Mek!” schreeuwt Mok. “Je stelt je aan, omdat je wilt dat ik op mijn kop krijg.”
“Nietes!”
“Wel waar, trut!”
“Zie je nou wel, papa? Mok scheldt me uit.”
“Weet je zeker dat het Mok was en niet Mik?”
“Papa! Doe niet zo gemeen. Jij pest mij ook al…” Meks huilen zwelt aan tot brullen.
“Goed, goed, ik kom er zo aan. Ophouden met dat gezeur.”
“Papa! Ik zeur niet…” Mek is in alle staten, nu. “Mok is echt heel gemeen tegen me. En jij ook!”
“Niet, rotwijf!” stampt Mok. “Ik wou dat Mak mijn zusje was. Die is toch veel leuker dan jou!”
“‘Dan jij!'”, bitst Mek, die net zo scherp als licht-ontvlambaar is, en nog scherper zodra ontvlamd. “Het is ‘veel leuker dan jij’, niet ‘dan jou’. Dat is een taalkundige fout. Toch, papa?”
“Dat klopt, lieverd”, roept papa terug. “Maar het is niet aan jou om Mok daar op te wijzen. Laat dat maar aan mij over.”
“Ja, joh, stomme appelflap”, grijnst Mok triomfantelijk. “Papa wil niet dat jij je met mijn zaken bemoeit.”
“Nou, nou, rustig maar, Mok”, waarschuwt papa vanaf de pot. “Mek heeft natuurlijk wel gelijk.”
“Jij vindt altijd dat Mek gelijk heeft!” Om zijn frustratie kracht bij te zetten, schopt Mok hard tegen de wc-deur.
“AU!” Kermend valt hij op de grond.
“Eigen schuld!” meent Mek.
“Wat nou eigen schuld? Wat nou?” Mok weet van kwaadheid even niet waar hij het zoeken moet. De pijn aan zijn poot is echter vergeten voordat zij goed en wel tot hem is doorgedrongen, wat te maken heeft met het feit dat hij met dezelfde voet probeert Mek een schop te verkopen, wat niet lukt doordat het meisje vliegensvlug opzij springt.
“Je doet het toch zelf? Moet je maar niet tegen de deur schoppen”, tart zij zodra zij op veilige afstand is van zijn trapbeweging.
“Jongens!” waarschuwt papa. “Jongen en meisje, eigenlijk. Hou toch op!”
Mok en Mek beginnen door elkaar heen naar elkaar en naar papa te schreeuwen. Razendsnel veegt papa zijn kont af en gooit het laatste stukje papier dat hij daar voor nodig had in de pot voordat hij doortrekt. Hij wast zijn handen goed. Met zeep. Daarna droogt hij ze aan een handdoek. Dan komt hij de badkamer uit gesneld. Met tegenzin, natuurlijk.
“Ophouden!” roept papa, die echter beseft dat woorden geen vrede meer kunnen stichten.
Hij kijkt het een moment aan.
“Goed!” roept hij. “Als het niet goedschiks kan, dan moet het maar zo.”
Met een flitsende beweging grijpt hij Mok bij een oor en trekt hem mee richting woonkamer: “Kom maar mee…”
“Nee, papa, nee! Au, je doet me pijn…”
“Nee, ik doe je geen pijn. Je doet jezelf pijn. En mij. En Mek. Ik heb er schoon genoeg van!”
“Maar papa!” smeekt het jongetje, “waarom krijg alleen ik de schuld?”
Papa laat hem los en kijkt Mok een ogenblik verdwaasd aan, tot rust komend. “Je hebt gelijk, Mik…”
“Mik?”
“Mok, bedoel ik. Wat ben ik aan het doen? Liefde, zoon, is wat we nodig hebben.”
“Ja” beaamt Mok.
“Kom, geef me een knuffel.”
Papa hurkt en sluit Mok in zijn armen, die daar maar al te graag in valt.
“Jij ook, Mek” zegt papa tegen het meisje. Met een handgebaar vraagt hij of zij naar hem toe wil komen. “Jij ook.”
Mek loopt voorzichtig op het tweetal toe.
“Het spijt me, Mok”, zegt zij, met een laatste snik.
“Mij ook”, antwoordt Mok.
“Zullen we weer vriendjes zijn?”
“Ja.”
“Wil je mij dan het hele verhaal van Mik en Mak vertellen?”
“Ja.”
“Papa, luister jij ook mee?”
“Graag”, zegt papa.
Het drietal loopt naar de bank, elkaar nog steeds omstrengelend.
Met wat moeite laten zij zich op de bank vallen, waarna papa zich opricht om tussen Mok en Mek te gaan zitten. Het tweetal kruipt dicht tegen hem aan, beiden aan hun eigen kant.
“Waar was ik?” vraagt Mok.
“Begin maar bij het begin”, helpt Mek. “Daar was je ook gebleven.”
“Goed”, zegt Mok, die een restje verdriet uit zijn keel schraapt.
“Gaat het?” vraagt papa.
“Ja, dank je”, antwoordt Mok.
“Vertel nou!” maant Mek.
“Rustig!” bijt Mok haar toe. “Ik mag mijn keel toch wel schrapen?”
“Oké”, verzucht papa. “Steek nou maar van wal.”
“Wat?” vraagt Mek.
“Steek maar van wal.”
“Wat betekent dat?”
“Begin maar.”
“Waarmee?”
“Met het verhaal.”
“Ik? Maar Mok moet het toch vertellen?”
“Ja, maar dat is wat ‘van wal steken’ betekent.”
“Dat ik moet beginnen in plaats van Mok?”
“Nee, dat Mok moet beginnen.”
“Ik snap er niets van.”
“Hoeft ook niet. Laat maar. Laten we naar Mok luisteren.”
“Het jongetje Mik en zijn zusje Mak maakten altijd ruzie met elkaar…”, begint Mok opnieuw.
“Altijd?”, vraagt Mek.
“Nou ja, bijna altijd”, antwoordt Mok.