Opdracht aan mijn eersteklassers: schrijf een verhaaltje. Vijftien regels, vijftien zinnen. Maximaal honderd woorden. Geen lidwoorden. Titel: “Mannetje is gek!” Hieronder mijn voorbeeldtekst, waarbij ik ‘Mannetje’ heb vervangen door ‘Meneer Van Lunteren’. Hebben mijn leerlingen ook eens wat te lachen.
1. Zo gek heb ik ze niet eerder meegemaakt…
2. Zelfs meester Ari van groep acht was minder gek.
3. Zelfs mijn vader – nee, zelfs mijn moeder kan aan hem niet tippen.
4. Mijn broertje, dan?
5. Pff, hou op, schei uit!
6. In vergelijking met meneer Van Lunteren is iedereen normaal.
7. Kun je nagaan hoe leuk zijn lessen zijn…
8. NOT!
9. Oersaai.
10. Stom.
11. Helemaal niet leerzaam.
12. Hij lijkt aardig, maar hij stuurt je er zomaar uit om niets.
13. Meneer Van Lunteren is gek!
14. Soms trakteert hij; dat is wèl aardig.
15. Als hij maar niet denkt dat hij daardoor minder gek is.
Idee achter de opdracht: op dit moment behandelen wij de basis van de grammatica der Nederlandse taal. Te beginnen met lidwoorden. Veel leerlingen – eersteklassers aan het Vmbo – weten nog niet wat lidwoorden zijn. Om op ludieke wijze begrip te kweken voor de rol en het belang van lidwoorden (en om de leerlingen aan het schrijven te krijgen) heb ik deze opdracht bedacht. De vorm van de opdracht sluit aan op voorgaande opdrachten, zodat de leerlingen weten wat ik verwacht. Niet alle leerlingen zijn enthousiast – sommigen zien schrijven als een straf – maar een goed aantal vindt het te gek. Zij die minder enthousiast zijn, doen over het algemeen toch goed mee. Wie wil, mag zijn verhaaltje voordragen.