– Een kort verhaal –
Doorweekt van de regen steekt meneer Van Wonderen, docent Nederlands aan de Horrorschool in Niemandsland, zijn hand uit om kort na de eerste bel de eerste leerling van de dag in zijn klas te verwelkomen. “Nee, meneer, boks!” zegt deze. Meneer geeft een boks. Met een euforische glimlach op het gelaat loopt de leerling het lokaal in. De volgende negeert haar docent volkomen.
“Mevrouw Wiegerinck!” roept Van Wonderen haar na, met een zenuwachtige trek om de mond. “Zo gaan we toch niet met elkaar om?”
“Pf!” antwoordt mevrouw Wiegerinck, arrogant voortschrijdend naar een zitplaats achterin het lokaal.
Dit kan Van Wonderen niet over zijn kant laten gaan, beseft hij. “Sabien!” tracht hij resoluut te klinken.
“Wat moet je nou, man?” snauwt zij terug, terwijl de overige leerlingen over elkaar heen naar binnen buitelen, vallen en rollen.
“Sabine, kom terug!” Van Wonderens stem verzuipt nu in de massa aan geluiden die de leerlingen produceren en de ramen van het lokaal doen trillen.
Stoel
Het gaat weer een lange dag worden, beseft de docent, die het lef zou willen hebben om, zodra alle leerlingen binnen zijn, het lokaal uit te stappen, de deur dicht te gooien en op slot te draaien en lekker naar huis te gaan. “Bekijk het allemaal maar, stelletje lamzakken!” wil hij roepen. Maar dat gaat niet. Hij moet sterk zijn, weet hij, laten zien wie de baas is in het lokaal.
Een stoel klettert van een tafel op de grond. Twee jongens sparren met elkaar, rollend over de tafel waar de stoel op had gestaan; Niek en Salman, uiteraard, de twee grootste klootzakjes van het stel.
“Kappen, jongens!” probeert Van Wonderen.
“Flauw”
Niemand hoort hem. Letterlijk: niemand. Terwijl hij die woorden toch niet had gefluisterd, maar met redelijk ferme stem had uitgesproken.
Wat luider: “Kappen, nu!”
“Nee, meneer, laat ze even”, reageert Lea, die naast Van Wonderen staat maar desondanks nauwelijks verstaanbaar voor hem is. “Ze hebben geen ruzie.”
“Dat zal wel, Lea”, roept de docent, “maar de les moet beginnen. En de klassen in de andere lokalen hebben er last van.”
“Doe niet zo flauw, man!”
Directeur
Van Wonderen wringt zich langs de menigte rond de vechtersbazen, die nu boven op elkaar op de grond liggen. Hij wil de stoel rechtzetten, maar een andere stoel valt eveneens van tafel, daar gisteren aan het einde van de dag door Van Wonderen op gezet om vandaag in een keurig lokaal met lesgeven te kunnen beginnen.
En nu? Wat doet een docent op een moment als dit? Van Wonderen staat het zich als aan de grond genageld af te vragen, juist op het moment dat meneer Van der Meulen, de gloednieuwe schooldirecteur, komt aangelopen. Met een uitdrukkingloos gezicht kijkt die van de vechtersbazen op de grond naar de docent.
“Wat gebeurt hier?” vraagt hij.
“Een stoeipartij”, antwoordt Van Wonderen met een nerveuze glimlach. “N-niets aan de hand…”
Stil
De directeur steekt een hand in de lucht en houdt een wijsvinger voor zijn mond. Als door een toverspreuk getroffen valt de klas stil. De jongens op de grond blijven een ogenblik stil liggen, staan op, kloppen hun kleren schoon, pakken de stoelen van de grond, zetten de tafels recht, plaatsten de stoelen achter de tafels, glimlachen naar elkaar en gaan zitten.
“Goedemorgen, klas!” groet de directeur.
Bevreemdend stil blijft de klas.
Blik
“Ik wil jullie complimenteren met de leergierigheid die jullie elke dag weer tonen”, vervolgt Van der Meulen. “De afgelopen tijd slagen wij er met z’n allen steeds beter in om op deze school een positief en veilig leerklimaat te scheppen. Daar hoort een stoeipartijtje bij.”
Zijn blik blijft hangen bij Niek en Salman: “Goed, mannen, dat jullie op het juiste moment wisten dat het genoeg was geweest.”
“Dank u, meneer”, antwoordt Niek, de grootste van de twee raddraaiers. “Wij houden wel van een geintje.”
“Luister wel naar je docent. Als meneer Van Wonderen zegt dat het tijd is om op te houden, dan moeten jullie ook ophouden.”
“Natuurlijk, meneer.”
Beminnelijk
“Meneer?” vraagt Lea, keurig met haar vinger in de lucht en op het toontje van de vriendelijkheid zelve.
“Ja, mevrouw?”
“Wie bent u eigenlijk? Kunt u ons geen les geven?”
Van der Meulen lacht beminnelijk. Voordat hij echter antwoord kan geven, roept Sjoerd, een andere notoire onruststoker: “Dat is de directeur, kut!”
Yell
Spontaan zet de klas daarop de schoolbreed populaire yell in: “WoooOOOWww!” Sjoerd staat op om zijn medeleerlingen met zijn vingers in de lucht te dirigeren. Uiteraard heeft Van Wonderen, net als andere docenten, een hartgrondige hekel aan de momenten waarop een klas een aanleiding te vindt voor het slaken van de yell.
“Sjoerd!” beveelt hij dan ook, zodra het koor wegebt. “Ga maar even met meneer Van der Meulen mee naar de gang. Dan kan die je uitleggen waarom wat jij zojuist zei alle perken te buiten gaat.”
“Geintje, meneer!” antwoordt Sjoerd. “Ik bedoelde het niet lullig, of zo.” Alsof er niets is gebeurd, gaat hij op zijn stoel zitten.
Stamelende antwoord
Van der Meulen maakt opnieuw het stiltegebaar. “Meneer Van Wonderen”, zegt hij gedecideerd. “Ik neem aan dat u voldoende middelen tot uw beschikking heeft om het vervolg van de les tot een succes te maken?” Zijn woorden klinken de uit het veld geslagen docent dreigend in de oren.
“Ehm, ja… N-natuurlijk”, is diens stamelende antwoord.
“Mooi zo! Dan wens ik u een prettig verloop van deze les en van deze nieuwe schooldag. Gegroet, klas, meneer Van Wonderen.”
Van der Meulen draait zich om en loopt het lokaal uit. Sjoerd blijft zitten waar hij zit. Van Wonderens dag is begonnen.