Verblind door de weerkaatsing van zonlicht op water, staat moeder op het dek. Ze grijpt op de tast naar de reling. Haar lichaam is koud, de hitte verzengend. Happend naar adem, probeert ze te lopen. Haar benen zijn stijf en verlamd.
“Rustig blijven, mama!” fluister ik.
De wereld verstilt.
Zelfs de meeuwen schreeuwen niet.
Moeder zijgt ineen, haar rok kleurt rood. Er is niemand in de buurt om haar te helpen.
In de buik van het schip vertoeft vader, omringd door luide machines. Kon ik hem maar zeggen wat er op het dek gebeurt.
Ik luister naar de golven, alleen maar naar de golven. Een opstekende wind bezorgt mij kippenvel. Ik trek mijn T-shirt aan en fluit op mijn vingers.
“Kom, Katek”, roep ik. “We gaan naar huis.”